Touw;
Onder touwwerk verstaat men alle touwen, lijnen en trossen die nodig zijn om het schip te vertuien, ermee te manoeuvreren en om de zeilen en ra's te bedienen.
Van een aantal garens worden kardelen of strengen gedraaid (linksom) en door meerdere kardelen (drie of meer) samen te draaien (rechtsom) ontstaat geslagen touw, hetgeen we
'wantslag' noemen, dus m.a.w. wantslag is touw waarvan de kardelen rechtsom (of 'met zon') geslagen zijn. Worden er drie wantslag touwen of trossen linksom (tegen zon) samen gedraaid dan spreekt men van
'kabelslag'. Kabelslag geslagen touw werd over het algemeen gebruikt voor het dikkere touwwerk, zoals de ankertros, sleep- en meertrossen, broekings en bijv. de pardoens. Wantslag geslagen touw werd gebruikt voor praktisch al het lopend want en werd onderscheiden naar zijn dikte;
Takelgaren: opgebouwd uit twee of drie dunne hennep-garens, dat dient voor takelingen en bijv. versieringen.
Schiemansgaren: twee of driedraads geslagen, meestal geteerd garen, vooral gebruikt voor het kleden van touwwerk.
Stiklijn: bestaande uit drie strengen van twee garens, dat gebruikt wordt voor bindsels, rijglijntjes enz.
Marlijn of Huizing: tweedraads kort geslagen geteerde henneplijn.
Lijnen: touwwerk uit drie of vier strengen, dat gebruikt wordt voor; weeflijnen, zwaardere bindsels aan stagen en wanten en het lopend want.
Wantslag, drie kardelen geslagen tot tros.
Kabelslag, drie wantslag geslagen trossen geslagen tot een dikkere tros.
Wanneer je één kardeel ineen draait zodat er een ring van touw ontstaat, dan spreek je van een grommer, hetgeen eigenlijk een rond touw is zonder begin of eind en word onder andere gebruikt voor bijv. gestropte blokken,